Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6171

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5884 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen belang meer. Niet-ontvankelijkverklaring.


Uitspraak

06/5884 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 september 2006, 05/2133 WWB (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: College) Datum uitspraak: 18 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2007. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. de Grave, werkzaam bij de gemeente Heerenveen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluit van 4 juli 2005 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2005 opgeschort op de grond dat appellant het herbeoordelingsformulier niet ingevuld retour heeft gezonden en twee maal niet is verschenen op een oproep voor het ondergaan van een medisch belastbaarheidsonderzoek. Bij besluit van 4 augustus 2005 is de bijstand van appellant vervolgens met ingang van 1 juli 2005 ingetrokken. Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft het College het tegen het besluit van 4 juli 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 11 oktober 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad stelt eerst vast dat appellant destijds bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van de bijstand met ingang van 1 juli 2005 en dat dit bezwaar bij besluit van 28 maart 2006 gegrond is verklaard. Daarbij is de bijstandsverlening hervat met ingang van 1 juli 2005 met dien verstande dat de bijstand voor 1 maand met 25% is verlaagd. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep aangetekend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. Het voorgaande brengt met zich mee dat appellant thans geen rechtens te honoreren belang meer heeft bij een beoordeling door de Raad van de juistheid van de aangevallen uitspraak. Door het besluit van 28 maart 2006 is immers tevens de opschorting van het recht op bijstand ongedaan gemaakt. De Raad merkt daarbij nog op dat de voorzieningen van rechtsbescherming die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt niet bedoeld zijn voor het beantwoorden van louter principiƫle (rechts)vragen. Voorts heeft appellant op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het besluit van 11 oktober 2005 schade zou hebben geleden. Ook overigens is de Raad niet van enig processueel belang gebleken. Gelet op het vorenstaande moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en G. van der Wiel en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2007. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) W. Altenaar. PR